I. (klonk over, heeft overgeklonken),
1. (onoverg.) (van geluiden) tot een andere plaats doordringen: de liefelijke tonen klonken tot ons over;
2. opnieuw klinken: kom we moeten nog eens overklinken (met het wijnglas aanstoten); — een bout overklinken. opnieuw vastslaan;
II. (overklonk, heeft overklonken),
1. zich klinkende over een uitgestrektheid verbreiden: zij begonnen zo hardop te lachen, dat het de ganse straat overklonk;
2. klinkende overstemmen: het vrijheidslied overklonk alle andere.