(wond op, heeft opgewonden),
1. door middel van een windas omhoog of opwaarts brengen : het dak van een huis opwinden, om de bovenverdieping hoger te kunnen maken; een anker opwinden ;
2. (fig.) iem. in een geestdriftige, hartstochtelijke toestand brengen: iem. opwinden voor iets, er voor doen ontgloeien; laat u door hem niet opwinden ; — zich opwinden, kwaad worden, zich zeer driftig, boos maken; — vgl. Opgewonden;
3. om iets heen winden; (zonder bep.) tot een kluwen of rol maken: garen, katoen opwinden; — (wev.) opbomen ;
4. de veer van een uurwerk enz. spannen: de klok, een uurwerk, een sprekende pop enz. opwinden;
5. (Zuidn.) iem. iets opwinden, wijsmaken; zich iets opwinden, zich iets inbeelden.