bn. (-er, -st),
1. verkerende in een overprikkelde toestand, hetzij door het overmatig vervuld zijn van iets (dus geestdriftig) ofwel in de zin van: van de wijs gebracht, zenuwachtig overspannen, driftig: opgewonden kwam hij bij mij; — het is een opgewonden standje, hij maakt zich gauw boos ;
2. blijk gevend van de onder 1. genoemde gestemdheid: een opgewonden verslag; een opgewonden bui, ogenblik.