v.,
1. het opkomen ; — het tijdstip waarop een hemellichaam boven de horizon verschijnt: de opkomst der zon;
2. herstel (van een zieke): men twijfelt aan zijn opkomst;
3. het opkomen, verschijnen op het toneel : een verkeerde opkomst:
4. het in wasdom toenemen : de opkomst van het zaaisel voelt mee;
5. (fig.) vooruitgang in zaken : aan hem heeft hi j zi jn opkomst te danken;
6. begin, eerste ontwikkeling : die zaak is nog in opkomst; de opkomst der Hollandse Republiek;
7. het verschijnen (op een vergadering enz.): de geringe opkomst van het publiek; trouwe opkomst is gewenst.