(dook op, is en heeft opgedoken),
1. (onoverg.) boven water komen: een onderzeeboot dook op; — oneig.: de Azoren doken op uit de schoot der wateren, werden zichtbaar;
2. (gemeenz.) (onverwacht) weer verschijnen (inz. na lange afwezigheid), boven water komen: eindelijk kwam hij opduiken; — (fig.) zich voordoen, zich vertonen: toen zag men nieuwe zwarigheden opduiken;
3. (overg.) door duiken naar boven, te voorschijn brengen: een over boord gevallen tros opduiken;
4. (gemeenz.) opduikelen, voor den dag brengen: zie, dat je hem ergens opduikt.