(bitte op, heeft opgebit),
1. (van rijpaarden) een bit in de mond leggen en daardoor voor de rit gereedmaken;
2. (gew.) (jongelieden) voor een toekomstig beroep klaarmaken, voorbereiden; 3. (gew.) iem. voor iets opbitten, tot iets overhalen, overreden, hem voor iets ,,lekker” maken.