bn. bw. (-er, -st),
1. niet volkomen, niet volledig : in onvolkomen vorm ; — (spraakk., veroud.) onvolkomen klinkers, die niet volkomen worden uitgesproken, doordien de in dezelfde lettergreep onmiddellijk volgende consonant belet dat hun de volle eis wordt gegeven; — (dierk.) onvolkomen gedaanteverwisseling, zulk een waarbij het jonge dier dat uit het ei komt geen poptoestand doorloopt, maar alleen enkele vervellingen ondergaat; — (plantk.) onvolkomen bloem, waaraan een of meer der bloemkransen niet voorkomen;
2. (w. g.) onvolmaakt: de onvolkomenste mens;
3. bw., niet ten volle: onvolkomen ontwikkeld.