bn. bw.,
1. te onduidelijk gesproken, resp. sprekende om verstaan te kunnen worden : zij kreeg slechts een onverstaanbaar gemompel tot antwoord; op enige afstand is hij onverstaanbaar; onverstaanbaar spreken;
2. onbegrijpelijk: zo heeft hij de tekst, die anders vrij onverstaanbaar klinkt, uitmuntend verklaard ; die schrijver is vrijwel onverstaanbaar.