Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ontvallen

betekenis & definitie

(ontviel, is ontvallen),

1. door te vallen buiten iemands bereik komen; ontglippen: zijn paraplu is hem ontvallen; dan ontvalt mij wel een traan.
2. geheel of gedeeltelijk voor de bezitter verloren gaan: zijn rijkdom is hem ontvallen; de laatste hoop ontvalt ons;de moed ontvalt mij, zinkt mij in de schoenen; — zijn vrouw ontviel hem vroeg, hij verloor haar vroeg door de dood; — ondoordacht of bij vergissing iets zeggen; laten ontglippen: van dit gehele voornemen lieten wij ons geen woord ontvallen; geen klacht ontviel zijn mond; — (spr.) die veel kalt, veel ontvalt, wie veel praat, verpraat zich licht;
4. afvallig worden: in zijn tegenspoed ontvielen hem al zijn vrienden.

< >