(ontleende, heeft ontleend),
1. (Zuidn.) van iem. te leen nemen: zij hielden het verborgen, dat zij geld ontleend hadden.
2. ontvangen, te danken hebben aan: de maan, die haar glans ontleent aan de zon; zijn naam ontlenen aan iem. of iets; de invloed die zij aan hun geboorte ontleenden.
3. overnemen uit: woorden aan het Engels ontlenen.