(onthief, heeft ontheven),
1. verlossen, bevrijden van een ongeluk, smart enz.: de vrees van God ontheft de ziel van kwellingen.
2. iem. ontslaan (van een verplichting): ik wil mij niet van die moeite ontheven achten; — ontheffen van de ouderlijke macht of voogdij, die aan de ouders of voogden ontnemen door rechterlijke uitspraak op grond van ongeschiktheid of onmacht tot verzorging van het kind; — ontslaan uit een positie: de generaal werd van het commando ontheven.