(verloste, heeft en is verlost),
1. los, vrij maken, bevrijden, redden : deze ellendige riep, en de Here hoorde, en Hij verloste hem uit alle zijne benauwdheden (Ps. 34:7); iem. uit de gevangenis, van zijn boeien, uit de slavernij verlossen; verlos ons van den Boze (Matth. <3:13): — (oneig.) ontslaan : verlos ons van de preektoon, Heer (De Génestet);
2. een vrouw verlossen, haar in het baren helpen; — zij is van een welgeschapen zoon verlost, bevallen.