(ontgleed, is ontgleden),
1. al glijdende ontsnappen: een traan ontgleed haar oog.
2. onwillekeurig ontsnappen: een zachte kreet van vreugde ontgleed haar lippen.
3. langzamerhand of onverhoeds voor iem. verloren gaan: mocht slechts één hoop hem niet ontglijden.
4. (fig.) vlug en als ongrijpbaar ontsnappen: ’t geluk ontglijdt ons eer men 't denkt.