Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Onmatig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. (Zuidn.) buitengewoon groot: een onmatig zwart bord, waarop al de namen der thans logerende vreemdelingen in ’t krijt stonden.
2. geen maat houdende, buitensporig: een onmatige droefheid; — inz. van pers. met betr. tot het gebruik van spijs en drank: hij is onmatig, aan tafel drinkt hij veel te veel.
3. bw. van graad, buitensporig hevig: de kapitein begon zo onmatig te lachen, dat...; het was onmatig heet.

< >