o.,
1. last, hinder, bep. met betr. tot het lichaam: ongemak lijden.
2. (-ken), een bepaald ongerief, inz. iets dat het lichaam onaangenaam aandoet: de ongemakken van zulk een verre tocht.
3. kwaal of gebrek aan het lichaam, inz. inwendige kwaal: van de voogdij worden verschoond zij die door een zware en behoorlijk bewezen ziekelijkheid of ongemak gekweld zijn.
4. (gew.) ongedierte: er zit veel ongemak in de bomen, luizen, rupsen enz.