bn. bw. (-er, -st),
1. met het fatsoen, de goede manieren in strijd: datgene wat onze fatsoenlijke wereld onfatsoenlijk noemt; — als bw.: onfatsoenlijk eten, spreken; — gemeen: dat onfatsoenlijke woord mag je niet gebruiken;
2. als bw. van graad (scherts.): een onfatsoenlijk groot stuk.