bn.,
1. lijdende aan, behept met het genoemde: hij is zeer onderhevig aan koorts; zij is altijd onderhevig geweest aan zenuwtoevallen; het genoemde tot gebrek hebbend;
2. onderworpen aan de werking of de invloed van iets: de uitvoering van het plan bleek aan grote zwarigheden onderhevig te zijn; aan twijfel, bedenking onderhevig.