bn.,
1. niet bewolkt, helder: een onbewolkte hemel; (fig.) ook ik heb onbewolkte dagen, aan deze oever doorgebracht;
2. (fig., litt. t.) (van het gelaat, het voorhoofd, het gezicht enz.) niet door wolken van smart, zorg, verdriet enz. verduisterd, helder, vrolijk: een onbewolkt voorhoofd.