(wandelde om, heeft en is omgewandeld),
1. om iets heen wandelen: wij zijn.de stad omgewandeld;
2. in verschillende richtingen op zijn gemak omlopen: ik heb in de plantage wat omgewandeld;
3. (fig.) rondgaan op aarde of onder de mensen, zijn leven slijten, verkeren: toen Jezus op aarde omwandelde;
4. langs een omweg wandelen: het was nog vroeg en daarom hebben we dat eind maar omgewandeld.