(waggelde om, is en heeft omgewaggeld),
1. waggelend omvallen: het gebouw was al lang wrak en eindelijk zijn dan ook de muren omgewaggeld;
2. om iets heen waggelen: hij is weer flink dronken en komt daar de hoek omgewaggeld;
3. waggelend her -en derwaarts lopen; terwijl de ganzen en eenden op het erf omwaggelden.