I. (stoof om, heeft en is omgestoven),
1. in volle vaart om iets heen snellen: daar komt hij weer de hoek omstuiven;
2. her- en derwaarts stuiven: het zand stoof op het strand om, dat het zo’n aard had; — (oneig.): terwijl de huzaren in volle ren over de vlakte omstoven;
II. (omstoof, heeft omstoven), stuivend omgeven: dichte sneeuwvlokken omstoven zijn hoofd.