Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Omsteken

betekenis & definitie

(stak om, heeft omgestoken),

1. (w. g.) anders steken;
2. (van granen e.d.) omwerken, omzetten: het koren begint te broeien, het dient hoognodig omgestoken te worden;
3. (Zuidn.) omspitten: een akker omsteken;
4. (Zuidn.) doen omvallen: een kar omsteken;
5. door afsteken doen vallen: de tuinman heeft de stekjes met zijn spa omgestoken;
6. in of op iets omsteken, er hier of daar in of op steken: kind, steek toch met die schaar niet zo op tafel om;
7. door het vooruitsteken van de hand en het laten raden naar de inhoud bepalen, wie van twee personen iets hebben zal, wie met iets beginnen zal (bij spelen) enz.: we zullen omsteken wie het stuk koek krijgt;
8. uit de zakken van een kledingstuk in die van een ander kledingstuk steken: ik heb een andere broek aangedaan en vergeten mijn sleutels en mijn geld om te steken.

< >