(rukte om, heeft omgerukt),
1. met een ruk omwenden: wij rukten eensklaps onze paarden om;
2. met een ruk achterovertrekken of omhalen: hij rukte de stier om en stootte hem het mes in de keel; de stroom rukte alles om in zijn vaart;
3. (van krijgsvolk) met gezwinde mars om iets heen rukken: de bevelhebber liet de troepen de stad omrukken.