(maalde om, heeft omgemaald),
1. ronddraaien, als in een maalstroom in de rondte bewogen worden: alles draait en maalt en zwiert met mij om;
2. (fig.) (in iemands hoofd) omwoelen: allerlei plannen maalden hem in het hoofd om;
3. over iets ommalen, zonder ophouden er over zeuren; — met iets ommalen, er mee talmen, niet verder komen.