(kromde om, heeft en is omgekromd),
1. (overg.) krom ombuigen: om meer sierlijkheid aan het koperen vaatwerk te geven, kromt men de randen om;
2. (onoverg.) kromtrekken: door te sterk drogen kromt het hout om; — met een kromming verlopen: de rivier kromt hier om en loopt zuidwaarts.