(boog om, heeft en is omgebogen),
1. iets zodanig buigen dat de delen ten opzichte van elkaar een andere stand krijgen: ijzerdraad, staven, stangen ombuigen; de tuinman moet de takken wat naar de stam ombuigen;
2. zich buigen en daardoor een andere stand aannemen, een gebogen stand bekomen: de takken buigen voortdurend om.