(duikelde om, heeft en is omgeduikeld),
1. zich duikelend ronddraaien, buitelen, zodat men weder in dezelfde stand terugkomt: die jongen heeft zesmaal achter elkander omgeduikeld;
2. (gemeenz.) omvallen, omrollen: dat ding is wat topzwaar en is al herhaaldelijk omgeduikeld.