v.,
1 (ouderw.) dringende behoefte, zoveel als of datgene wat tot onderhoud van het leven (bepaald) nodig is, levensbehoeften, levensmiddelen: de mens leeft gelukkig wie God zijn nooddruft geeft;
2. (R.-K) een volledig maaltijd: in de vastentijd mag men maar eens per dag zijn nooddruft nemen;
3. gebrek aan het allernodigste, het onontbeerlijk om te leven: de nooddruft was ten top gestegen.