v. (-n), 1. snavel van een vogel ;
2. (fig.) mond (als spreekorgaan) ; tong ; gelaat : het juffertje met haar naaldscherp nebje ;
3. bek van een veren pen ;
4. vooruitstekende punt van schaatsen ; (gew.) over de neb stappen, dronken zijn ;
5. (scheepsb.) bovenarm van een knie, die tegen een balk komt.