(daalde neder, is nedergedaald),
1. zich bewegen van een hoger punt naar beneden: de ballon daalde snel neer; in de groeve nederdalen; Jezus daalde neder ter helle; — uit de hemel komen: de zegeningen die op hen nederdalen ;
2. een nederwaartse richting hebben, zonder dat van een beweging sprake is: erfgenamen in opgaande en nederdalende lijn; — de sluier daalde over de borst langs de heup neder.