I. m. (-s), (gew.)
1. mijt;
2. van houtwormen doorvreten hout;
3. (fig.) ontevreden, knorrig persoon;
II. (<Lat.-Gr.), m. (-s),
1. liturgisch hoofddeksel met twee punten bij kerkelijke plechtigheden gedragen door bisschoppen en sommige andere prelaten;
2. (fig.) de bisschoppelijke waardigheid;
3. (boekb.) gedreven sieraad.