(markeerde, heeft gemarkeerd), (<Fr.), eig. merken ; in bijz. toepass.:
1. de pas markeren, met de voeten de beweging van het stappen uitvoeren, zonder «venwel van zijn plaats te komen; — (fig.) niet vooruitkomen ;
2. (jag.) de hond markeert, als hij het spoor of de nabijheid van liet wild aangeeft door versnelde beweging van de staart;
3. iets aanduiden door enkele voorwerpen waarvan de betekenis vooruit is vastgesteld : een sectie infanterie werd gemarkeerd door een rode vlag;
4. (Zuidn.) tellen, opschrijven.