Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Leunen

betekenis & definitie

(leunde, heeft geleund),

1. steunen, (ten dele) rusten (op): op een stok leunen; hij leunde op zijn schouder; — (fig.) zich verlaten op: op iemands vriendschap leunen;
2. in een min of meer schuine richting met het bovenste gedeelte steunen tegen iets, hangen op, rusten: hij leunde tegen de muur; — (oneig.) het dorp leunde tegen de berg.

< >