Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STEUNEN

betekenis & definitie

I.

(steunde, heeft gesteund),

1. (overg.) door druk van onderen of van opzij ophouden of in zijn stand houden: een huis, een muur, een zwaar beladen boomtak steunen;
2. (overg.) (fig.) helpen staande of in stand te blijven, voort te gaan of te vorderen; meewerken tot: ik zal je in die onderneming steunen; een voorstel steunen; iemand met geld, met raad en daad steunen;
3. (overg.) een weerstand verschaffen tegen omvallen, uitzakken enz.: ze steunde de ellebogen op tafel;
4. (onoverg.) in verb. met op; zich een weerstand verschaffen of zoeken in, rusten op, leunen op: op een stok steunen; met de elleboog op de tafel, met de rug tegen de muur steunen; het ganse gebouw steunt op die pilaar;
5. (onoverg.) (fig.) zijn kracht vinden in; gesterkt worden door; staande gehouden worden door; berusten op: de republiek steunde op de bijbel ; hij steunde alleen op eigen kracht; een dictatuur die steunt op het leger; zijn overtuiging steunde op vrij losse gronden;
6. (onoverg.) (fig.) zich verlaten, zich betrouwen op: steun daar niet te veel op; steunen op zijn gevatheid; op iem. steunen, op zijn hulp rekenen.

II.

kreunen, zacht kermen van pijn: de lijder opende de ogen en steunde.

< >