I. LANGEN
(langde, heeft gelangd),
1. (gew. en dicht.) aangeven, overreiken: och, lang mij even dat boek;
2. iem. de hand langen, toesteken;
3. (Zuidn.) halen, krijgen, nemen: de kat kan ook boter langen.
II. LANGEN, (heeft en is gelangd) (Zuidn.)
1. langer maken;
2. langer worden: de dagen langen.