I. v. (-len), 1. voorwerp of deel er van, of figuur, van sterk, gewoonlijk herhaaldelijk in dezelfde richting, omgebogen vorm, spiraal: wat een rare krullen zitten er in die stengel-, — één (een) krul meer dan een varkensstaart, gezegd van tamelijk sluik haar; ook fig.: ’t is er tamelijk vervelend, maar één ding is er ten minste prettig; hij heeft een krul meer in zijn staart dan een gewoon mens, heeft enige zonderlinge hebbelijkheden, stelt zich een beetje aan; — (gew.) hij heeft een krul in zijn staart, hij heeft veel noten op zijn zang, (ook) is wat overmoedig en trots;
2. herhaaldelijk, spiraalvormig gewonden haarlok, hetzij van nature zo groeiend of kunstmatig teweeggebracht: fijne, dichte krullen; krullen in het haar zetten ; — in het mv. zoveel als gekruld haar : kinderen met blonde krullen ; zij schudde haar bruine krullen; — ook als naam voor de vormen waarin wol door versch. bewerkingen wordt gebracht;
3. sterk of herhaaldelijk omgebogen schaafspaan, schaveling,meest in ’t mv. en als stofn., omgekromd afschaafsel van hout: de kachel met krullen aanmaken; — (spr.) hij weert zich als een kat in de krullen;
4. min of meer spiraalvormig versiersel aan gebouwen, meubelen; — (gew.) hoofdsieraad van vrouwen in de vorm van kurketrekkers, aan het hoofdijzer: gouden krullen; — rondgaande, losse of aan een letter verbonden pennetrek, in het schrijven: een sierlijke krul onder zijn naam trekken ; — sierlijke wending (in stijl); — (scheepsb.) ombuiging van het galjoen; — een soort gebak, een dunne reep van deeg die spiraalvormig is opgerold;
5. (fig.) kuur, nuk, gril; dat zijn maar krullen; krullen in het hoofd hebben; — (Zuidn.) een krul aan hebben, dronken zijn;
6. (watermolen) een krul van water, de hoeveelheid water die het scheprad bij iedere omgang van de molenas kan bevatten;
7. afkorting v. krultabak;
8. (niet alg.) (groene) krul, urinoir.