(kropte, heeft en is gekropt),
I. overg.,
1.de krop vullen (vogels), bep. om ze te mesten;
2. volstoppen ; — gekropt (vol), stamp vol;
3. in de krop bergen; wind kroppen (van paarden gezegd), wind ophalen ; — meest oneig. van onaangename aandoeningen, verdriet enz., het verzwelgen, in zich opgesloten houden ;
4. verduren, uithouden (meest met ontkenning);
5. (scheepst.) een schip door verplaatsing van lading of ballast zoveel in de kop of het gat leggen, dat de tegenovergestelde delen bloot komen, inz. voor reparatie;
6. (metaalbew.) doorzetten, joggelen;
II.onoverg.,
1. (Zuidn.) een krop zetten: zie eens, hoe hij kropt, hoe fier hij zich aanstelt;
2. zich samenpakken, proppen, de doorgang beletten : droge aardappels kroppen, willen niet door de keel; dat eten kropt; — (Zuidn.) kroppende, (tot) kroppens vol, stampvol;
3. tot een krop worden (van kool, slaplanten).