o. (-s),
1. kleine kroon, inz. in afbeelding : een rijtuig met een kroontje op het portier;
2. gew. ben. voor de akkerboterbloem, elders voor de kleine ruit;
3. doorgaans uit vijf zwartachtige verdroogde blaadjes bestaande krans aan de top van appelen en peren, eigenlijk het overblijvende, met de vrucht niet vergroeide bovenste gedeelte van de kelk (perianthium).