Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Portier

betekenis & definitie

I. (<Fr.), m. (-s),

1. (veroud.) stedelijk ambtenaar die een poort opent en sluit;
2. degeen die de poort van een klooster, paleis of ander groot gebouw opent en sluit, en met allerlei ander bijkomend werk belast is: de portier van een hotel; de tweede portier in een gevangenis.

II. (<Fr.), o. (-en), deur in een rijtuig, spoorwagen, auto enz.: uit de portieren hangen; het portier sluiten.

< >