bn. bw.,
1. (van personen) geneigd ofwel bekwaam tot beoordelen, inz. tot het aanwijzen van fouten, of tot het onderkennen van juist en onjuist,, waarde en onwaarde : een kritische geest; kritische blikken ; iem. kritisch gadeslaan ; kritisch lezen, met oordeel; — een kritische tijd, waarin op allerlei zaken kritiek wordt uitgeoefend;
2. betrekking hebbend op, behorend tot de kritiek: kritisch inzicht, vermogen; een uitgave met kritische aanmerkingen, waarin op inhoud, oorsprong enz. van het werk kritiek geoefend wordt; — kritische philosophie, die geheel op oordelen berust (tgov. dogmatische) ; — volgens de eisen van de kritiek: een kritische geschiedenis van Gelderland-, een kritische tekstuitgave)-,
3. (nat.) behorende tot het punt waarop de ene toestand in de andere overgaat: kritische toestand,. waarbij het onderscheid tussen een vloeistof en de daarboven zich bevindende damp dier vloeistof ophoudt te bestaan; kritische temperatuur, temperatuur waarbij deze toestand intreedt en waarboven die stof niet vloeibaar kan zijn ; (absoluut gebruikt) 273° C. onder nul; kritische druk; kritische verschijnselen;
4. (psychol.) kritische leeftijd, waarop een levensfase in een volgende overgaat, b.v. de aanvang der puberteitsjaren.