(krieuwelde, heeft gekrieuweld),
1. (veroud., gew.) krioelen, wriemelen ; — in grote menigte voorkomen : zijn optsellen krieuwelen van fouten ;
2. klein, ineengedrongen schrijven;
3. jeuken, jeuk veroorzaken ; kriebelen, kittelen; ook fig.: mijn vingers krieuwelden om hem een pak slaag te geven, ik had veel lust daartoe.