Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kom, uitroep

betekenis & definitie

tw., de 2de pers. enk. der geb. w. van komen,

1. uitroep om een ander of zichzelf tot een handeling, ook b.v. tot luisteren aan te sporen: kom, schiet nu eens op; kom, ik ga maar eens opstappen;
2. sussende of vergoelijkende uitroep, vaak met herhaling: kom, huil nu maar niet; kom, kom, zo'n vaart zal het niet lopen;
3. als uitroep van verbazing, twijfel of ongeloof: kom, is 't heus?; och kom, dat kan toch niet!; kom nouy dat maak je me niet wijs!

< >