Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Koetsier

betekenis & definitie

m. (-s), bestuurder van een koets, in ’t bijz. als bediende van iem. die eigen koets en paarden houdt; ook voerman in ’t alg.: de koetsier viel van de bok; — (spr.) twee koetsiers op één bok, twee bestuurders van een zaak, inrichting enz. die het onderling niet eens zijn.

< >