m. (-len),
1. sukkel, sul, lummel: och, knul, pas toch op!
2. opgeschoten jongen, jonge man in 't algemeen: ken jij die kmd? — (gemeenz.) vrijer, jongen : zij heeft een knul; die knul van haar, vent, man ;
kerel, manspersoon in ’t alg. : Y is een goeie knul.