(knorde, heeft geknord),
1. een dof, trillend, onregelmatig brommend geluid maken, inz. als het natuurlijk geluid van varkens; ook van honden en andere dieren, inz. als uiting van boosheid.
2. (oneig.) van zaken: een geluid voortbrengen, ongeveer als onder
; scherts, gezegd van een hongerige maag;
3. (fig.) zijn misnoegen, ontevredenheid uiten door boze woorden : op of tegen iem. knorren ; over iets knorren ; — zelfst. in de uitdr. knorren krijgen, beknord, berispt worden.