Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kneukel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. knobbel van het gewricht tussen handbeen en vinger, ook wel van het gebogen vingergewricht, knokkel; met de kneukels ergens op tikken; iemand op de kneukels slaan, ook fig. : hem berispen, op de vingers tikken ;
2. vinger: blijf er met je kneukels af;
3. (Zuidn.) klomp ; — kinkel, lomperd.

< >