m. (-s), min of meer halfbolvormige, meestal vrij harde, verhevenheid op enig oppervlak : de knobbels op de kiezen ; ook wel een bolvormige verharding in iets; — in 't bijz. als uitwas : hij heeft een knobbel op het voorhoofd ; knobbels onder aan de voeten;
verhevenheid op een schedel waaruit men meent een bepaalde aanleg te kunnen opmaken; vand.: hij heeft daarvoor de knobbel niet, de aanleg ; — knoest, kwast <in hout): het kornoeljehout zit vol knobbels.