(knelde, heeft gekneld),
1. met sterke druk vatten of gevat houden, stijf drukken (over zekere uitgestrektheid), veelal zó dat daardoor een indruk, een striem ontstaat, klemmen: zich de vinger knellen; knellende banden; een knellende greep ; — (dicht.) boeien: knel hem aan de rots (Da Costa); — in zwakker opvatting : iemand in de armen knellen, stevig drukken ;
2. drukken en daardoor pijn veroorzaken: de schoen knelt mij; (zegsw.) gij weet niet, waar de schoen hem knelt, de oorzaak van zijn verdriet;
3. (fig.) drukken, benauwen: knellende belastingen ; het knellende juk der dienstbaarheid, der slavernij.