o. (-s),
1. kleine knecht; (Ind.) helpster van de kokkie; — (zegsw.) ik ben je knechtje niet, je hebt mij niets te commanderen ;
2. (veroud., gew.) mannelijk kind, jongen, in tegenst. met meisje: wanneer een vrouw een knechtje gebaard zal hebben (Levit. 12 : 2).