(kittelde, heeft gekitteld),
1. zie KIETELEN;
2. een strelende gewaarwording veroorzaken, aangenaam prikkelen: dat kittelt op de tong; de tong, het gehemelte, het oor kittelen; de zinnen kittelen; — (fig.) strelen: dit kittelt zijn hoogmoed;
3. (Zuidn.) zachtjes tergen: kittel hem niet te veel, of hij wordt nijdig.